Palmolie is tegenwoordig de meest geproduceerde en geconsumeerde plantaardige olie ter wereld. Voor 2019 werd een productie van 72 miljoen ton voorspeld (1). wat overeenkomt met ongeveer 19 miljoen hectare bewerkte grond. Palmolie is aanwezig in veel producten, zonder dat we het daarom weten, zoals in: voedsel, cosmetica, sommige medicijnen, schoonmaakproducten en meer recentelijk ook in de productie van biobrandstof.
De Europese vraag naar palmolie is erg hoog (6,5 miljoen ton in 2016) en Europa is daarmee ’s werelds op een na grootste importeur en op twee na grootste consument van palmolie (na Indonesië en India).
Ook België speelt een belangrijke rol in de palmoliehandel. Het is het vijfde Europese importerende land, en de tweede grootste importeur per hoofd van de bevolking (na Nederland) en daarmee de tweede grootste consument op Europees niveau 2. De Belg consumeert jaarlijks gemiddeld 40 kg palmolie per hoofd van de bevolking 3.
1. Vrijhandelsakkoorden en monoculturen: instrument van neokolonialisme?
De groei van de vraag naar palmolie is onder meer te danken aan het feit dat de multinationale agribusiness, restaurantketens en supermarkten in het zuiden zeer snel voet aan de grond beginnen krijgen, waardoor de consumptie van bewerkte voedingsmiddelen toeneemt wat een toename van de vetconsumptie meebrengt. Geschat wordt dat vandaag een op de twee voedingsmiddelen in supermarkten palmolie bevat.
De toename van de consumptie van palmolie wordt mede veroorzaakt door het beleid van de Europese Unie dat het gebruik van biobrandstoffen aanmoedigt om zo de klimaatdoelstellingen van de Europese landen te halen: biobrandstoffen worden immers aan de burgers voorgesteld als een bron van hernieuwbare of duurzame energie.
Vrijhandelsakkoorden en de ontwikkeling van verschillende monoculturen zorgen voor de ontwikkeling van een koloniserende economie die de belangen van grote financiële groepen bovenaan plaatst, om zo maximale winst te behalen, en op die manier de landen van het Zuiden onderwerpt aan de ontwikkeling van een economie van onderaanneming in haar dienst. Zodoende wordt het milieu niet beschermd maar wel bedreigd en komen ook de arbeidsomstandigheden, de voedselsoevereiniteit en de gezondheid van de bevolking in gevaar. Het leidt tot onteigening van land waar de meestal zelfvoorzienende inheemse gemeenschappen en boeren woonden die ooit leefden van autonome landbouw. Zo nam de bijvoorbeeld de regering in India begin jaren negentig haar toevlucht tot invoerbeperkingen en overheidsprogramma’s om de nationale zelfvoorziening bij de productie van plantaardige olie in stand te houden.
De lokale verwerking van oliën heeft ook geleid tot het creëren van duizenden banen in dit land, “maar in 1994 is India onder druk van de Wereldbank en in het kader van zijn verplichtingen jegens de WTO (WereldHandelsOrganisatie) begonnen met het opheffen van beperkingen op de invoer van plantaardige olie. Zo werden die landen onmiddellijk overspoeld door geïmporteerde palmolie terwijl de traditionele productie van oliehoudende zaden terugliep en India vandaag de dag de grootste importeur van palmolie ter wereld is”4.
In Afrika gebeurde de productie en verwerking meestal op kleine schaal in handen van de boeren, vooral door de vrouwen. Deze situatie begint drastisch te veranderen, aangezien er nu grote moeilijkheden zijn bij het kopen van land zoals ook in Indonesië en Maleisië, land dat al begroeid is met palmoliegewassen. Om deze reden kijken deze bedrijven nu naar Afrika als het nieuwe te veroveren El Dorado om goedkope palmolie voor export te produceren. Deze productie wordt dan gedeeltelijk gefinancierd door de Wereldbank via de internationale financieringsmaatschappij. De situatie op dit continent gaat niet enkel om een landprobleem, het gaat om een meer mondiale strijd waarbij ook het voedselsysteem en het ontwikkelingsmodel betrokken zijn.
In Colombia hebben vrijhandelsakkoorden de invoer van zaden en pesticiden aangemoedigd en ook de invoer van goedkope landbouwproducten, wat de boeren heeft geruïneerd, omdat ze niet konden concurreren tegen de prijzen die door de boeren werden opgelegd, landen waarmee verdragen zijn gesloten. Tot overmaat van ramp worden de boeren gedwongen hun landbouwtradities op te geven en worden zij gedwongen zaden aan te kopen zoals deze van MONSANTO of BAYER, die genetisch gemodificeerd zijn en slechts voor één oogst kunnen worden gebruikt, een proces waardoor de natuurlijke zaden verdwijnen.
Bij dit alles komt nog de totale afwezigheid van overheidssubsidies en hulp. Deze situatie dwingt de geruïneerde boeren om hun toevlucht te nemen tot illegale gewassen zoals cocabladeren en cannabis als het enige alternatief voor hun levensonderhoud. “In deze context wordt palmolie voorgesteld als een winstgevend, concurrerend gewas dat illegale gewassen kan vervangen (USAID – The United States Agency for International Development)“ 5
Internationale agentschappen zoals USAID en de Wereldbank stelden hun “Plan Colombia” voor als een plan om drugs te bestrijden, maar dat bleek al van bij de start een expansionistisch plan te zijn dat later in heel Latijns-Amerika werd doorgedrukt.
Laboratoria voor vrede of voor liberalisering?
De door de Europese Unie voorgestelde “vredeslaboratoria” werden voorgesteld als financiële steun om bij te dragen aan de vrede in de betrokken landen om op die manier hulp te bieden bij de ontwikkelingssamenwerking, maar is in werkelijkheid een project gericht op de economische openstelling van boerenregio’s. Het bevorderen van monoculturen, zoals palmolie, is een project dat de onvoorwaardelijke steun geniet van de Colombiaanse regering, en leidt tot de privatisering van land en bijgevolg ook tot het verlies van voedselsoevereiniteit, tot de gedwongen verplaatsing van gemeenschappen en dus tot oorlog.
Het Amerikaanse ‘Plan Colombia’ en de vredeslaboratoria van de EU, de zogenaamde ‘Peace Labs’ zijn slechts twee kanten van dezelfde medaille, de TLC. Deze 2 projecten hebben inderdaad de weg vrijgemaakt voor de toepassing van verdragen op basis van overheersing, expansionisme en onderwerping aan marktregels en helaas zien we vandaag dat ze niet hebben bijgedragen aan vrede, noch aan de economische en sociale stabiliteit van de gemeenschappen, zoals dat eerder was aangekondigd.
Om dit onevenwichtige en ongelijke systeem tegen te gaan, organiseren de boeren zich om zich te verzetten tegen dit model van overheersing en uitbuiting dat hen meesleurt in de ellende. Als antwoord daarop moeten ze de criminalisering van de boerenstrijd door de Colombiaanse staat ondergaan en daarmee ook de moordaanslagen op diegenen die hun voedselsoevereiniteit verdedigen … 6
2. Mensenrechten in de monocultuur van palmolie
Monocultuur- en delfstoffenwinningsprojecten worden aan de gemeenschappen vaak voorgesteld als het enige alternatief voor werkgelegenheid en ontwikkeling. Maar de realiteit is echter heel anders, want de sector van de grondstofwinningsprojecten is in handen van de grote industrie, die niet toegankelijk is voor kleine boeren, en daarachter zit een gemeenschappelijke dynamiek van het installeren van monoculturen.
Het resultaat is:
- Verplaatsing van bevolkingsgroepen
- Ontbossing
- Landroof – het inpikken van het land van de plaatselijke boeren
- Gebrek aan volksraadpleging in regio’s waar monoculturen zullen worden gevestigd
- Moorden op boeren die weigeren hun land te verlaten, afslachting van mensen die zich verzetten, moorden op iedereen die het milieu en de mensenrechten verdedigt.
De megaprojecten van monoculturen zoals palmolie, waar die ook maar worden geïnstalleerd, monden uiteindelijk uit in oorlog en dit door hun strategie van verplaatsing van de plattelandsbevolking wat ten nadele is van de landbouweconomieën gebaseerd op het voorzien in de eigen lokale behoeften.
Montes de Maria, Colombia
In Colombia hebben tussen 2000 en 2005 meer dan 250.000 mensen de Montes de Maria-regio moeten ontvluchten vanwege de terreur van de paramilitaire groeperingen, waarbij ze hun land hebben moeten achtergelaten. Tussen 1999 en 2002 werd 56 keer een bloedbad aangericht, sommige net zo gruwelijk als die in El Salado, waar 70 mensen werden vermoord. Bij het bloedbad in Mapiripan werden 60 mensen vermoord waarna een bedrijf genaamd Poligrow het land van de volledige gemeenschap voor de exploitatie van de oliepalmteelt innam. “De socioloog Alfredo Molano beschrijft deze gruwel in één zin, hele volkeren werden bezet door paramilitairen en zij zaaiden de wet van de stilte en de angst”.
De ex-president van Colombia Alvaro Uribe Velez (president tussen 2002-2010), oprichter van de paramilitaire groep Convivir, had beloofd de gewapende zelfverdediging van Colombia te demobiliseren. Verschillende families keerden echter terug naar de regio’s om hun land terug te winnen, maar helaas moesten die families de harde realiteit onder ogen zien. Hun land was vernield en in de plaats verschenen oliepalmplantages en hun traditionele gewassen zoals maïs, rijst, maniok… waren verdwenen.
“De gemeenschappen zeggen dat de palm een vloek voor hen is geweest omdat het werd verbouwd om toegang en controle te krijgen over het land, en hun land nu bevlekt is met bloed. De paramilitairen zijn niet enkel een gewapende groepering, het is een politiek, economisch en sociaal project dat streeft naar territoriale controle, gepaard gaande met intensieve veeteelt en agro-industrie”.
Uribe heeft deze oliepalmmonoculturen openlijk in ruime mate ondersteund. Hij echter niet alleen: ook op oud-president Juan Manuel Santos kon de palmsector in het verleden dikwijls rekenen.
Unilever en Feronia in RD Congo
In Afrika gaat de uitbreiding van de oliepalmmonoculturen ook gepaard met ontbossing, gedwongen volksverhuizingen, inpikken van land en moorden. Grote transnationale palmoliebedrijven, zoals UNILEVER in het Congobekken, hebben enorme stukken land in beslag genomen, hectaren land die ze na de talrijke mobilisaties aan de bevolking hadden moeten teruggeven. Tot vandaag zijn ze niet alleen niet teruggegeven, maar zijn ze met winst verkocht aan een nieuwe reeks bedrijven, waarvan sommige nationaal zijn, maar ook aan grote multinationals. De bedrijven FERONIA en UNILEVER hebben nooit hun beloftes van economische en sociale ontwikkeling in de regio’s waar ze palmolieplantages exploiteerden, waargemaakt. Integendeel, ze zorgden voor een verdere voortzetting van de kolonisatie en slavernij van Centraal- en West-Afrika in de 19e eeuw.
PT Hardaya in Sulawesi
In Azië is Sulawesi een van de belangrijkste doelwitten van een ongelooflijk uitbreidingsproject voor palmolieplantages in Indonesië. Meer dan 82 miljoen hectare, d.w.z. een derde van alle landbouwgrond in Indonesië, is bestemd voor palmolie. Omdat er op het eiland Sumatra nog maar weinig land beschikbaar was, wendden de bedrijven zich tot de eilanden Kalimantan, Sulawesi en Papoea. Momenteel breiden die bedrijven hun aktiviteit verder uit naar de Filippijnen en West-Afrika. Deze uitbreiding gaat gepaard met het inpikken van land en gedwongen verplaatsing van de plaatselijke bewoners die de grond bewerkten.
De dorpelingen begonnen een moedige strijd om hun land terug te winnen en daaruit ontstond een overeenkomst waarin PT HARDAYA zich ertoe verbond 4.900 hectare land terug te geven om de verliezen van de dorpelingen te compenseren en een uitbestedingsprogramma op te zetten waarbij elke familie twee hectare oliepalm kon planten en de oogst kon kopen tegen een overeengekomen prijs. Het bedrijf PT HARDAYA zelf weigerde echter na een maand van onderhandelen om zich ertoe verbinden de deal na te komen.
Intimidatie van vrouwen en kinderen in de sector
Vrouwen in palmolieplantages worden sterk getroffen door economisch, sociaal en seksueel geweld. Vrouwen op de plantages moeten de minst betaalde taken op zich nemen en worden bovendien geconfronteerd met pesterijen en geweld van plantagemanagers en -bewakers. Vrouwelijke plantagearbeiders in Petén en Costa Sur vertellen hoe plantagemanagers hen chanteren door hen werk aan te bieden in ruil voor seks: als ze niet met hen willen slapen, geven ze hen geen werk.
Marien in Kameroen zegt dat met de industriële teelt van palmolie er geen land meer is voor de lokale landbouw, het heeft prijsstijgingen van voedingsmiddelen op de lokale markt meegebracht, en naar haar mening is de industriële teelt van palmolie een model dat honger, frustraties en allerlei vormen van misbruik meebrengt. Deze misstanden variëren van de vervolging waaraan zij worden blootgesteld wanneer zij hun eigen palmolie produceren en verkopen tot fysieke en seksuele agressie in de monocultuurplantage zelf.
Catalina in Colombia zegt dat het verdedigen van hun landbouwland een persoonlijke bedreiging voor henzelf vormt. In tegenstelling tot in Kameroen worden in haar land geen palmvruchten gegeten. Zij ziet het als een gevecht om het land te gebruiken voor de productie van het eigen traditioneel voedsel en niet om de palmvruchten te exporteren. Ze getuigt maar vraagt haar identiteit niet te onthullen omdat ze bang is voor de gevolgen van de paramilitairen die het land terroriseren. Haar strijd kan voor haar haar doodvonnis betekenen.
Kinderen zijn ook het slachtoffer van het monocultuurmodel van uitbuiting: ze worden gedwongen samen met hun ouders te werken om hen te helpen bij het uitvoeren van de benodigde quota’s, zodat zijzelf betaald kunnen worden en hun ouders door hun kinderarbeid geen straf krijgen als ze niet aan de eisen van de bedrijven voldoen. Volgens een rapport van Amnesty International moest een kind van 10 jaar stoppen met school om zijn vader te helpen die voor een WILMAR-leverancier werkt. Dit kind helpt zijn vader al sinds het 8 jaar oud is. De vader van dit kind legt uit dat hij een bonus krijgt op het fruit dat op de grond wordt geplukt en dat zijn kinderen hem daarom moeten helpen.
3. Werken in de palmolie-teelt in Colombia
Het is de ambitie van Colombia om een van ’s werelds grootste palmolieproducenten te worden. De commerciële teelt van Afrikaanse palmen begon in 1945 met de oprichting van een plantage in een bananenzone in de Magdalena regio door de United Fruit Company. Maar het is pas de laatste jaren, met de aantrekkelijke internationale biobrandstofmarkt, dat de bebouwde oppervlakte voor de monocultuur van de Afrikaanse palm exponentieel is gegroeid ten koste van de lokale gemeenschappen, het milieu en de biodiversiteit, en ten koste van een sterke verslechtering van de werkomstandigheden. Dit laatste punt staat centraal in het artikel.
Colombia heeft gemeenschappelijke kenmerken met andere grote palm-producerende landen. Een geschiedenis die gekenmerkt wordt door autoritaire, al dan niet dictatoriale regeringen en enorme stukken onbeschermde bosgrond die toebehoren aan inheemse gemeenschappen die niet in staat zijn hun rechten te verdedigen. Er is ook een geschiedenis van goedkope arbeid en niet-bestaande of geschonden arbeidsrechten. Deze landen zijn onderworpen aan het door het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank opgelegde structurele aanpassingsbeleid. Een aspect van dit beleid van structurele aanpassing is de ontwikkeling van exportgewassen om de nodige deviezen in te brengen voor de afbetaling van de schuld.
De sector van de palmolieproductie in Colombia vertegenwoordigt vandaag de dag zo’n directe en 100.000 indirecte arbeidsplaatsen. Van deze honderdduizend werknemers zijn er slechts 1.778 aangesloten bij een van de zes bestaande vakbondsorganisaties. Ze zijn allemaal werkzaam op basis van contracten voor onbepaalde tijd en werken in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst. Iets meer dan 4.500 boeren zijn “verenigd” met de sector door middel van “productieallianties”. Zij leveren aan middelgrote en grote bedrijven de grondstof, d.w.z. de vruchten van de palmboom, uit de pulp waarvan de olie wordt gewonnen en geraffineerd.
Naar schatting zijn er ook ongeveer 10 000 mensen rechtstreeks in dienst van de bedrijven voor een bepaalde periode. Deze werknemers zijn niet gesyndiceerd. Ten slotte zijn er naar schatting meer dan 80.000 mensen werkzaam in het kader van flexibele contractregelingen, via werknemerscoöperaties en dienstverlenende bedrijven.
Werknemers in dienstverlenende bedrijven zijn het slechtst af. Ze presenteren zich als arbeidsbemiddelaars en bieden werk aan grote plantages. Aangezien de concurrentie hevig is, komt dit tot uiting in een aanzienlijke daling van de lonen en arbeidsvoorwaarden, die zelfs nog sterker is dan in de coöperatieve sector. Een gemeenschappelijk kenmerk van de suikerrietsector is dat de werknemers worden gesegmenteerd volgens het soort contract dat hen aan de bedrijven bindt. De 1.778 vakbondsarbeid(st)ers met een contract van onbepaalde duur ontvangen een gegarandeerd dagloon van 20.000 peso’s (zeven euro) gedurende het hele jaar en genieten andere voordelen. Werknemers die verbonden zijn aan coöperaties worden betaald op basis van stukloon: zij ontvangen een “compensatie” op basis van de hoeveelheid geoogst fruit, tot een maximum van 600.000 peso’s per maand in het hoogseizoen. Als ze om welke reden dan ook niet kunnen werken (ziekte, slecht weer, …), krijgen ze niets. In het laagseizoen is hun salaris in vrije val, om nog maar te zwijgen van de onregelmatigheid van hun schema’s, afhankelijk van de taken die hen dagelijks worden toegewezen.
De 4.500 boeren die de grondstof leveren, lopen veel risico. Door de exclusieve verantwoordelijkheid voor de fruitoogst aan hen over te dragen, nemen de bedrijven geen enkele verantwoordelijkheid meer op zich en dragen ze geen risico’s meer met betrekking tot het klimaat, plagen, enz.
Het werk is uitputtend in zowel de palmolie- als de suikerrietsector. Oogsters lijden vaak aan chronische rugletsels en worden voortdurend blootgesteld aan landbouwchemicaliën die kunnen leiden tot aandoeningen aan de luchtwegen. Werknemers in raffinaderijen werken in de verstikkende hitte, het oorverdovende lawaai en de dampen van de raffinaderij-activiteiten. Hoewel zowel de palmolie- als de suikerrietsector over het algemeen voldoen aan de wettelijke gezondheids- en veiligheidsnormen, genieten alleen werknemers met een direct contract daarvan. Andere werknemers worden in totale onzekerheid achtergelaten. In’ Afrikaanse palm’-plantages is de invloed van de vakbonden bijna te verwaarlozen: zoals we hierboven hebben gezien, is slechts 1,8 procent van de arbeiders lid van een vakbond. De sector wordt namelijk gekenmerkt door een hoge mate van onderaanneming, zowel van de werkgelegenheid als van de grondstoffen, wat een belangrijke rol speelt in de lage mate van syndicalisering.
Aangezien het platteland weinig mogelijkheden biedt om werk te vinden, doen werknemers, uit angst hun baan te verliezen, het liever goed met hun situatie dan dat ze eisen stellen aan hun werkgevers. Ten slotte bevinden veel plantages zich in conflictgebieden, waar paramilitaire groeperingen de macht opeisen en vakbonden als een bedreiging zien. Daarom proberen ze de vakbondsvertegenwoordigers uit te schakelen.
Het lijkt er zelfs op dat alle overeenkomsten die tot nu toe als gevolg van de mobilisaties en de acties van de werknemers zijn ondertekend, de arbeidsomstandigheden in het algemeen nauwelijks verbeteren en niet de weg vrijmaken voor een echte en volledige erkenning van de rechten van de werknemers. Daarom moet de discussie dringend worden hervat om een kader te creëren waarmee de rechten van de werknemers volledig kunnen worden beschermd. Zowel de staat als de bedrijfsleiders moeten worden aangespoord om de veiligheid van de vakbondsleiders als werknemersvertegenwoordigers te waarborgen, en hen in hun functie te beschermen zodat zij niet langer het slachtoffer worden van represailles en hun grondrechten niet langer worden geschonden. Een beleid van sociale verantwoordelijkheid moet worden bevorderd, een verantwoordelijkheid gebaseerd is op het verlenen van minimumgaranties en in combinatie met een transparante dialoog, en waarbij alle actoren in de sector worden betrokken. In dit verband is voor het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol weggelegd.
‘Afrikaanse palm’ is een van de grondstoffen voor de productie van biobrandstoffen in Colombia. In deze sector zijn de arbeidsomstandigheden van de boeren de afgelopen jaren verslechterd. Om concurrerend te blijven op de wereldmarkt zetten Colombiaanse bedrijven de productiekosten onder druk. Zij hebben onderbetaalde arbeidskrachten in dienst via coöperaties waar werknemers als lid van de coöperatie worden beschouwd en niet als werknemers in loondienst… en waar de vakbonden liefst buiten worden gehouden.
Wat verandert er hierdoor? Voor bedrijven is het goedkoper. En het heeft ervoor gezorgd dat deze nieuwe vorm van “contract” de vakbonden heeft ontwricht. De coöperaties hebben, door het systeem van ‘werknemer in loondienst’ op te heffen, diezelfde werknemers gereduceerd tot werknemers waarmee enkel het strikt noodzakelijk werd overeengekomen. Dit heeft voor gevolg dat diegene die bereid is voor het laagste loon te werken en aan de slechtste voorwaarden werk heeft, en de andere geen werk, volgens het principe van de ‘vrije concurrentie’. Het geweld tegen prominente sociale leiders deed de rest. In deze regio’s zijn veel vakbondsleiders vermoord door paramilitaire groeperingen, anderen moesten in ballingschap gaan. Daardoor verdedigt niemand meer de landarbeiders en kunnen de bazen makkelijker hun werk- en loon-voorwaarden opleggen. Terwijl de grote coöperaties over het algemeen bepaalde verplichtingen zoals sociale zekerheid, minimumloon en dergelijke blijven respecteren, houden de kleinere coöperaties zich niet eens aan de wet.
Zie ook “Colombia: de verdwijnende loontrekker”.
4. Het economisch belang van palmolie en de milieu-effecten
Palmolie heeft de status van meest geconsumeerde en meest verhandelde plantaardige olie bereikt en is goed voor 40% van de wereldwijde consumptie en 60% van de wereldwijde markt voor plantaardige olie (WWF, 2020). Het belang van palmolie ligt niet alleen in de veelzijdigheid ervan, omdat het in talloze producten voorkomt, maar ook in de hoge productiviteit per hectare. De gemiddelde productiviteit van een hectare palmolie is 3,8 ton, die van zonnebloemolie daalt tot 0,42 en die van soja tot 0,36 (Tank).
De problemen met de Afrikaanse palm hebben niet zozeer te maken met de plant zelf, maar houden verband met monocultuur, ontbossing en sociale conflicten die worden veroorzaakt door de manier waarop palmolie wordt geproduceerd en op de markt gebracht.
De bevolkingsgroei, de economische ontwikkeling van grote landen als China en India en de voortdurende toename van de consumptie in Noord-Amerika en Europa zorgen ervoor dat de vraag naar palmolie alsmaar blijft groeien. Het wereldwijde verbruik zal naar verwachting dan ook toenemen van 76 miljoen ton in 2019 tot 266 tot 447 miljoen ton in 2050 (USDA, 2019).
De grootste producenten van palmolie zijn Indonesië en Maleisië, met bijna 90% van de wereldproductie. Thailand en Nigeria staan respectievelijk op de derde en vijfde plaats in de wereld, terwijl Colombia op de vierde plaats staat in de wereld. In Latijns-Amerika staat Colombia op kop wat betreft de productie van palmolie, gevolgd door Guatemala, Ecuador, Honduras en Brazilië.
Maleisië en Indonesië zijn de grootste exporteurs van palmolie, terwijl de belangrijkste importeurs India, China, Pakistan, Nederland en Spanje zijn. Het Europese continent als geheel is goed voor bijna 25 procent van de wereldwijde import van palmolie.
In Europa werd in 2019 zomaar even 65% van de geïmporteerde palmolie gebruikt als energiebron. Hiervan werd 53% gebruikt als biodiesel voor transport en 12% voor het opwekken van elektriciteit. In 2018 steeg het gebruik van palmolie als biodiesel met 3%, tot een recordhoogte in 2019, terwijl de consumptie van palmolie in dierlijke en menselijke voeding met 11% daalde (Transport and environment, 2019).
De vraag naar biobrandstoffen wordt grotendeels gestuurd door Noord-Amerikaanse en Europese landen. In de Europese Unie is van 2003 tot 2012 een reeks richtlijnen aangenomen die het gebruik van biobrandstoffen in de vervoerssector op minimaal 10 procent vastleggen.
In 2015 heeft de ecologische druk het idee tot een maximum van 7% opgedreven, waarbij voorrang wordt gegeven aan andere soorten brandstof, maar het percentage blijft volgens activisten te hoog. De EU heeft onlangs echter biodiesel uit palmolie als niet-duurzaam beschouwd, en EU-subsidies of -steun verminderd. Sinds 2008 heeft de toename van het gebruik ervan echter wel bijgedragen tot ontbossing, de vernietiging van ecosystemen en de toename van de uitstoot van vervuilende gassen. De EU-maatregel voorziet echter wel in de mogelijkheid tot bepaalde afwijkingen om op die manier de producerende landen te paaien, zo is er nu de mogelijkheid om wel de ‘groene doelstelling’ voor palmolie in te roepen voor kleine landbouwbedrijven van 2 tot 5 hectare. De EU hoopt echter dat palmolie tegen 2030 geleidelijk aan als biobrandstof wordt afgeschaft (Euractive, 2019).
Effecten van de ontginning van ondermeer Afrikaanse palmolie op het milieu:
- Grootschalige omschakeling van tropisch woud naar Afrikaanse palmmonocultuur: Deze activiteit vormt een risico voor tropische wouden over de hele wereld. In landen als Indonesië en Maleisië, die bijna 90% van de palmolie in de wereld produceren, is er een direct verband tussen de uitbreiding van nieuwe plantages en ontbossing. Vooral in Indonesië worden enorme stukken regenwoud gekapt om er oliepalmen te verbouwen. Volgens schattingen van de Indonesische regering is tussen 1990 en 2015 ongeveer 24 miljoen hectare tropisch bos ontbost, voornamelijk door olie- en papierbedrijven, een gebied ter grootte van het Verenigd Koninkrijk (Greenpeace, 2019).
- Veenwouddegradatie: De vernietiging van dit type ecosysteem is des te ernstiger omdat het vijftig keer meer koolstof opslaat dan andere tropische bossen en veenwouddegradatie zich in recordtijd blijft uitbreiden (WWF, 2020).
- Verlies van biodiversiteit: De voortdurende en ongebreidelde uitbreiding van de Afrikaanse palmmonocultuur heeft geleid tot het verlies van natuurlijke habitats en is een van de belangrijkste oorzaken van het verlies aan biodiversiteit, waardoor het voortbestaan van endemische soorten zoals orang-oetans, olifanten en Sumatraanse tijgers in gevaar komt (WWF, 2020).
- Luchtvervuiling: De verbranding van tropische bossen en oliepalmplantages veroorzaakt rook en kooldioxide die de lucht vervuilen en bijdragen aan de opwarming van de aarde, wat ook gezondheidsproblemen veroorzaakt in steden in de buurt van verbrande grond (WWF 2020).
- Water- en bodemverontreiniging: De productie van palmolie in een breekinstallatie genereert 2,5 ton afvalwater per ton geproduceerde palmolie. Dit afval wordt rechtstreeks in zijrivieren van zoet water geloosd, waardoor een probleem van zoetwatervervuiling ontstaat dat gevolgen heeft voor de bevolking en de daaruit voortvloeiende biodiversiteit. Palmplantages in Afrika hebben minder pesticiden en meststoffen nodig dan andere plantaardige olieplantages, maar het ongedifferentieerde gebruik van chemicaliën kan het bodemoppervlak en het grondwater vervuilen (WWF, 2020).
- Bodemerosie: Erosie treedt op wanneer tropisch bos is vervangen door plantages in gebieden die niet geschikt zijn voor de teelt. Geërodeerde gebieden vereisen een verhoogd gebruik van meststoffen en andere chemicaliën die het milieu aantasten (WNF, 2020).
- Klimaatverandering: De conversie van tropisch bos en veenwoud ondermijnt het vermogen van ecosystemen om koolstofdioxide te absorberen en op te slaan. Bovendien stoot de verbranding van deze bossen een enorme hoeveelheid koolstofdioxide uit in de atmosfeer (WWF, 2020). Indonesië is momenteel de derde grootste CO2-uitstoter door de constante verbranding van bossen voor de omschakeling naar Afrikaanse monocultuur. Het verbranden van bossen voor de productie van agrobrandstoffen genereert bijna drie keer meer uitstoot dan het gebruik van conventionele diesel (Transport en Milieu, 2018).
- Sociale conflicten: De uitbreiding van de monocultuur is over het algemeen gebaseerd op arbeidsuitbuiting, schending van de rechten van inheemse en lokale gemeenschappen, discriminatie van kleine producenten, gedwongen verplaatsing, misbruik van gemeenschappen, criminalisering en geweld, verlies van gebieden die anders gebruikt zouden worden voor voedselproductie en het verlenen van lokale diensten.
5. Palmolie is schadelijk voor de gezondheid
Vandaag de dag worden monoculturen vaak voorgesteld als het meest levensvatbare alternatief van de alsmaar groeiende industriële (landbouw)sector. In de praktijk vernietigt de monocultuur echter de ecosystemen die hen omringen, omdat ze grote stukken land gebruiken en zorgt de monocultuur ervoor zorgt dat allerlei soorten ecosystemen en habitats geëlimineerd worden om slechts één gewassoort toe te laten. Landbouw op basis van monocultuur leidt tot het verdwijnen van andere soorten en biodiversiteit. Het gevolg is dat monocultuur een ware plaag wordt voor het milieu en de andere plantages. Tegelijkertijd zorgt het teelt- en oogstproces ervoor dat de bodem niet meer in staat is om voedingsstoffen te recupereren zodat er geen andere gewassen meer kunnen worden geteeld. Het gevolg is erosie en een toenemend verlies aan bodemvruchtbaarheid, naast de intensieve ontbossing en verarming van het land.
Vervuiling van het natuurlijke milieu en natuurlijke grondstoffen zoals water, samen met intensieve ontbossing en bodemverarming dragen bij aan de klimaatverandering en hebben bijkomend ook een direct effect op de gezondheid van de mens, de biodiversiteit, de flora en de fauna.
Bosbranden, veroorzaakt door de uitbreiding van de grootschalige oliepalmteelt, hebben al meer dan 69 miljoen mensen blootgesteld aan schadelijke luchtvervuiling en zijn verantwoordelijk voor duizenden vroegtijdige sterfgevallen. Oliepalmplantages verwoesten ’s werelds laatste overgebleven tropische oerwouden en de kostbare biodiversiteit die ze bevatten.
Verwacht wordt dat het verbruik van palmolie tegen 2050 zal verdubbelen (of zelfs verdrievoudigen) als de consumptietrends zoals we die vandaag kennen aanhouden. De uitbreiding van de oliepalmteelt zal waarschijnlijk leiden tot verdere milieuschade en sociale conflicten met de lokale bevolking in het Zuiden.
De menselijke gezondheid
Onder de inwoners van de producerende landen: Er zijn gemeenschappen die geen drinkwater meer hebben omdat de rivieren zijn omgeleid naar gronden waar monoculturen permanente irrigatie nodig hebben.
Agrochemicaliën worden gebruikt om de monoculturen te irrigeren, wat resulteert in watervervuiling. Desondanks consumeert de plaatselijke bevolking dit water voor het wassen, koken en drinken.
Hoewel palmolie wordt verwerkt in minstens de helft van de producten die we bij ons in de supermarkt vinden, zijn we ons daar vaak niet van bewust. Palmolie is de favoriete olie van de voedingsindustrie maar wordt daarnaast ook gebruikt in de farmaceutische industrie.
Overconsumptie van palmolie is schadelijk voor de gezondheid van de consument, gezien de hoge concentratie verzadigde vetzuren (meer dan 40%) zeker in vergelijking met andere plantaardige oliën zoals olijven, walnoot, zonnebloem en koolzaad. De alomtegenwoordigheid ervan in het overgrote deel van onze verwerkte en bereide maaltijden vormt daarom ook een uitdaging voor de volksgezondheid.
Palmolie zit verborgen in veel van ons alledaags voedsel, en dat gebeurt soms onmerkbaar omdat het wordt gepresenteerd als plantaardige olie, azijnzuur of palmitinezuur.
Volgens de EFSA staat palmolie op de Californische lijst van erkende kankerverwekkende chemicaliën. Een derivaat van dit bestanddeel (3-MCPD-esters) wordt met name gevormd tijdens het raffineren of koken van palmolie met zout. Na raffinage wordt 2000 µg van deze stof gevonden per kg palmolie. Die raffinage geeft dus een kankerverwekkende werking.
Een hoge inname van LDL-cholesterol (slecht cholesterol) kan ervoor zorgen dat de bloedvaten verstopt raken en zo het risico op hart- en vaatziekten vergroten. Het aandeel verzadigde vetzuren in palmolie is namelijk relatief hoog, ongeveer 45-55%, vergeleken met een gemiddelde van 15% in andere oliën (2-8% in koolzaadolie, 9-26% in olijfolie, etc.).
Blootstelling aan gedeeltelijk gehydrogeneerde vetten (transvetten) of vervangende vetten (palmolie of veresterd vet) tijdens de kritieke periodes van de zwangerschap en de lactatie leidt tot veranderingen in de ontwikkeling en het metabolisme van het vetweefsel bij kinderen op volwassen leeftijd. Dit leidt tot een toename van de viscerale vetophopingen, wat leidt tot de ontwikkeling van stofwisselingsziekten.
Het tijdschrift Nature publiceerde de resultaten van een studie die aantoonde dat palmitinezuur (een essentieel onderdeel van palmolie) uitzaaiing van kanker stimuleert door CD36-antigenen – een specifiek eiwit in kankercellen dat verantwoordelijk is voor het elimineren van vetzuren.
We kunnen concluderen dat palmolie geen duurzaam product is omdat deze monocultuur natuurlijke hulpbronnen zoals water, flora en fauna uitput. Bovendien brengt Palmolie ernstige schade toe aan het milieu en aan de gezondheid van de natuur en de mensen: zowel voor hen die in de buurt van palmolie-plantages wonen als voor de mensen die palmolie consumeren.
De grote uitbreiding van de monocultuur tast de diversiteit van de landbouw aan en heeft ook een invloed op de voedselsoevereiniteit. Zonder voedselsoevereiniteit staan de mensen meer bloot aan gezondheidsproblemen. Zonder voedselsoevereiniteit kan een staat bovendien niet voorzien in de voedselbehoeften van de plaatselijke bevolking.
Een volk of een land zonder eigen voedselvoorziening is een land dat onderworpen is aan de grillen van de producerende landen en hun multinationals, en het riskeert op die manier ook zijn nationale onafhankelijkheid te verliezen.
6. Conclusie
Waar monoculturen bestaan, neemt het geweld alleen maar toe. Bewuste en georganiseerde volkeren en gemeenschappen zijn de enige betrouwbare actoren op het terrein die ervoor zorgen dat de menselijke waardigheid wordt gerespecteerd, en waarbij niet uitsluitend wordt gewerkt met het oog op winst.
De solidariteit tussen de volkeren onderworpen aan dit economisch model van geweld en uitbuiting is een element dat zeker nooit over het hoofd mag gezien worden. Het is die solidariteit die zowel te zien is in de strijd van Kameroense boeren tegen oliepalmplantages als in de strijd van kokosnootproducenten in India tegen de import van palmolie. Dezelfde solidariteit vinden we ook terug bij de boerenvrouwen in de Aguán-vallei in Honduras die strijden tegen grootgrondbezitters waar ze zo de brutale overname van kleine boerderijen en de eigen palmoliecoöperaties – die de lokale markten in hun voeding voorzien – helpen te voorkomen.
Vertaling: Maarten Smeets
Bronnen:
(1) Willagri 28 februari 2019
(2) https://www.cncd.be/huile-palme
(3) https://www.7sur7.be/manger/l-huile-de-palme-consommee-en-belgique-loin-d-etre-100-durable~a6c941d0/
(4) Planète huile de palme : Boeren betalen de hoge prijs voor goedkope plantaardige olie. Grain, Septembre 2014
(5) Los monocultivos que conquistaron el mundo Nazaret castro, Aurora moreno y Laura Villadiego. PG 161
(6) https://www.youtube.com/watch?v=TkQ8U2kHAbI&feature=youtu.be “9.70 Documentaire” van Victoria Solano over de vernietiging van natuurlijke rijstzaden.
(7)Los monocultivos que conquistaron el mundo Nazaret castro, Aurora moreno y Laura Villadiego. PG151
(8)Los monocultivos que conquistaron el mundo Nazaret castro, Aurora moreno y Laura Villadiego. PG152
(9)Los monocultivos que conquistaron el mundo Nazaret castro, Aurora moreno y Laura Villadiego. PG155
Dit dossier werd geschreven door Heidy Andrea Pérez, Ligia Uribe, Daniel Alejo en Marina Granados.